- peiné
- peine [pen]〈v.〉1 moeite ⇒ inspanning2 verdriet ⇒ kommer, smart3 straf♦voorbeelden:1 être dur à la peine • een harde werker zijn〈spreekwoord〉 toute peine mérite salaire • de arbeider is zijn loon waard(ig)avoir toutes les peines du monde à • de grootst mogelijke moeite hebben omavoir (de la) peine à marcher • moeilijk (kunnen) lopense donner de la peine • moeite doense donner la peine de • de moeite nemen om teveuillez vous donner la peine d'entrer • komt u alstublieft binnenne pas épargner, plaindre sa peine • flink aanpakkenperdre sa peine • vergeefse moeite doenne pas pleurer sa peine • kosten noch moeite sparenmourir à la peine • zich dood werkenne pas être au bout de ses peines • nog niet uit de zorgen, moeilijkheden zijnil n'est pas en peine pour • het kost hem geen moeite ompour sa peine, pour la peine • als beloning, voor de moeiteen être pour sa peine • vergeefse moeite gedaan hebbence n'est pas la peine • dat is niet nodigce n'est pas la peine de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is onnodig om tece n'est pas la peine que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is onnodig dat〈schertsend〉 c'était bien la peine de venir! • we hadden beter thuis kunnen blijven!2 peine de coeur • liefdesverdrietavoir de la peine • verdriet hebbenconter ses peines à qn. • bij iemand zijn leed klagencet homme me fait de la peine 〈formeel〉, me fait peine • ik heb met die man te doencela fait peine à voir • dat is meelijwekkend3 peine de mort • doodstrafpeine capitale • doodstrafpeines pécuniaires • geldstraffen, -boetespurger une peine • een straf uitzittenpour ta peine • voor strafsous peine de • op straffe van¶ à peine • nauwelijks, ternauwernoodadjverdrietig, bedroefd
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.